Elk land heeft zijn insiders en zijn outsiders. Nederland doet het prima voor zijn insiders, soms ook wel de gewone hardwerkende Nederlander genoemd. Maar in Nederland zijn de outsiders wel echt out! In internationale vergelijkingen scoort Nederland heel slecht als het gaat over banen voor mensen met een beperking, om kansen voor oudere werklozen, om pestgedrag op de werkvloer, om discriminatie van mensen met een migratieachtergrond. Heel slecht is ook echt heel slecht, het laagst of vrijwel het laagst van de Europese Unie. Mijn vorige bericht gaf daar al een voorbeeld van. En de laaggeletterde Nederlander (daar zijn er ongeveer 2 miljoen van) die wat hobbelt langs een reeks van flexbanen voelt zich er ook niet echt bij horen.
Vanuit dit beeld is het logisch dat veel insiders bang zijn om outsider te worden! Ik vind het begrip “fear of falling” van de middengroepen erg aansprekend. De grote dynamiek in de wereldeconomie, vanuit globalisering en digitalisering, die macro veel goed doet, maar micro heel bedreigend kan zijn, voedt die angst, die versterkt wordt door het beeld van de outsider die echt out is. Angst is geen goede voedingsbodem voor een beleid dat de outsiders meer naar binnen haalt. Dus een meer inclusieve samenleving begint bij het verkleinen van die angst. Vervolgens is het mogelijk om concrete doelen te stellen aan de hand van die akelig uitpakkende internationale vergelijkingen. We zouden toch weg moeten willen komen van die bodemposities. Andere landen kunnen dat ook!
Op de Artikelenpagina werk ik het uit.