Uitstel 2e prik levert alleen maar vertraging op

Hoera, er zijn vaccins die ons van de Corona pandemie gaan bevrijden! Jammer alleen dat je twee keer geprikt moet worden voordat je echt bent beschermd. Met de huidige schaarste aan vaccins is het idee opgekomen om de tweede prik uit te stellen, zodat meer mensen snel een beetje beschermd kunnen worden. Ook in Nederland is de gedachte dat de tweede prik van het Pfizer vaccin wel na zes weken in plaats van de geteste en geadviseerde drie weken gezet kan worden. Dat is een beetje vreemd, omdat mensen die twijfelen over hun bereidheid om geprikt te worden juist wordt bezworen dat het vaccin veilig is en heel goed getest. Het uitstel levert ook niet op wat wordt beoogd, namelijk snel meer mensen een eerste prik kunnen geven, maar vertraagt natuurlijk wel de opbouw van het aantal mensen dat volledig beschermd is door twee prikken. Ik kon dat zelf niet zo maar overzien, en heb eenvoudige tabelletjes gemaakt om te onderzoeken hoe een en ander werkt. Wel met enige aarzeling, Nederland heeft al 10 miljoen deskundigen op corona gebied rondlopen, moet ik me er dan ook nog mee gaan bemoeien? Toch maar gedaan, omdat ik het zelf graag wilde weten. Het resultaat is te vinden op de Artikelenpagina. Vanwege de trage start van het vaccinatieproces is in Nederland al een flinke voorraad vaccins opgebouwd. Er is in die omstandigheid geen enkele reden te bedenken waarom nu nog uitstel van de tweede prik zinvol zou kunnen zijn.

Fraude

Toen ik in het eerste decennium van deze eeuw directeur Financiële Markten was op het ministerie van Financiën had ik een afdeling die zich intensief bezighield met het beleid rond het bestrijden van witwassen van zwart geld. Wij hadden Professor Unger gevraagd een onderzoek te doen naar de omvang van witwassen in Nederland. Zij kwam in 2006 tot het ruwe schatting van een schrikbarend bedrag van 18,5 miljard euro. Ik heb toen alle handhavende instanties uitgenodigd voor een gezamenlijk overleg om over deze bevindingen te spreken en te onderzoeken of zij deze bevindingen konden herkennen. Dat bleek in grote lijnen het geval. Daarbij liet een vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie zich de verzuchting ontsnappen: “maar Bernard, fraude, daar doen we in Nederland niks aan”. Tot mijn verbijstering…

Na een periode als Directeur-Generaal Milieu, waar ik ook merkte hoe moeilijk het was om milieufraude serieus te bestrijden, kwam ik in 2012 als DG terecht op het ministerie van SZW. Zoals bekend trad op 5 november van dat jaar het kabinet Rutte II aan. Tot mijn vreugde toonde dat kabinet zich bereid het thema fraude serieus aan te pakken. Ik nam zitting in het ambtelijk voorportaal van de Ministeriële Commissie Fraudebestrijding en heb meegewerkt aan een samenhangend pallet aan interdepartementale activiteiten om fraude in Nederland beter aan te kunnen pakken.

Na de Tweede Kamerverkiezing van 12 september, maar voor het Kabinet Rutte II aantrad, was op 2 oktober 2012 in de Eerste Kamer het wetsvoorstel aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (de zgn. fraudewet) aangenomen, met steun van de midden- en rechtse partijen, en tegenstemmen van de linkse partijen, inclusief de PvdA. De wet voorzag in veel hogere boetes dan daarvoor golden en een verplichting om die boetes ook werkelijk op te leggen. De wet maakte geen onderscheid tussen fraude of een vergissing: altijd volgde een boete van minimaal 150 euro. Al vóór de inwerkingtreding in 2013 en zeker daarna kwamen vanuit de uitvoering van de SZW-regelingen, dus vanuit UWV, SVB en de gemeenten signalen over de disproportionele uitwerking van deze nieuwe fraudewetgeving. Hoge boetes bij kleine vergrijpen, die soms eerder vergissingen dan opzet betroffen. Ambtelijk hebben wij binnen SZW met toenmalige minister Lodewijk Asscher al snel overlegd of er ruimte was de fraudewet, een erfenis van zijn voorganger Henk Kamp waar wij ambtelijk ook weinig gelukkig mee waren, te versoepelen. Dat bleek niet het geval. Asscher wilde wel, maar hij voorzag geen ruimte bij de coalitiepartij zowel in het kabinet (waar Kamp de strengheid bewaakte) als in de Tweede Kamer om mee te denken over versoepeling van deze gloednieuwe wetgeving. Fraudebestrijding stond immers heel hoog op de politieke agenda. Daarbij is het nuttig even te memoreren hoe zoiets gaat. Elke beleidsstap, hoe klein ook, werd in de periode van het kabinet Rutte II vooraf getoetst met de coalitiepartijen in de Tweede Kamer. Dat werd noodzakelijk geacht gelet op de minimale meerderheid van stemmen van de coalitie. Deze praktijk is in de periode van Rutte III overigens ook voortgezet. Vaak tot ambtelijke frustratie, omdat zo’n overleg tussen de minister (of de politiek assistent) en de Kamerleden zich afspeelt zonder ambtelijke inbreng. De wet bleef vooralsnog dus streng.  Uiteindelijk leidden de vele klachten in november 2014 (en dat is binnen twee jaar na invoering echt razendsnel) tot een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste rechtsinstantie in het bestuursrecht, dat de wet disproportioneel streng was en dat de uitvoering proportioneel moest handelen. Ongeveer gelijktijdig verscheen een rapport van de Nationale Ombudsman met een vergelijkbare strekking. De uitspraak van de CRvB is bindend. SZW was dus, tot grote interne vreugde, gedwongen om te komen tot een versoepeling van de fraudewet. Zonder slag of stoot ging dat niet. De VVD-fractie in de Tweede Kamer was er maar moeilijk van te overtuigen dat de wet inderdaad versoepeld moest worden en het sanctieregime weer proportioneel moest worden gemaakt. Maar de jurist Asscher liet zich daar toen niet meer door ontmoedigen en verwierf ondanks dit verzet in juni 2016 een royale Kamermeerderheid voor de beoogde versoepeling door de Tweede Kamer.

Waarom is deze geschiedenis nu actueel? Uit het voorgaande kan niet anders dan de conclusie getrokken worden dat er in de coalitieverhoudingen van het kabinet Rutte II geen enkele ruimte was om naast de fraudewet ook nog het sanctieregime van de kinderopvangtoeslag te versoepelen. Bij de fraudewet was deze versoepeling onvermijdelijk geworden dankzij de uitspraak van de CRvB, rond de kinderopvangtoeslag (die niet onder de fraudewet valt) was de jurisprudentie ondersteunend aan het geldende sanctieregime. Het lijkt in de rapportage van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (PoK) een raadsel waarom het departement van SZW alle inzet richtte op het instrument van directe financiering in plaats van op reparatie van de disproportionaliteit van het sanctieregime van de kinderopvangtoeslag, maar zo raadselachtig is dat dus niet; intern bestond de overtuiging dat er geen politieke ruimte was om die reparatie te regelen. Het is eigenlijk merkwaardig dat dit aspect in de verhoren van de PoK niet naar voren kwam.  Dat vertelt wellicht iets over het institutionele geheugen van de Rijksdienst op dit moment. Maar het maakt ook duidelijk dat het een gemiste kans is dat de PoK de rol van de Tweede Kamer zelf niet heeft onderzocht. De politieke mores van het afstemmen van elke beleidsactiviteit met de coalitiefracties heeft in dit geval een grote rol gespeeld in hoe uiteindelijk beleidsmatig is geacteerd. Wat overigens natuurlijk allemaal de verschikkingen van de uitvoering van dit beleid niet wegneemt en het ook verschrikkelijk blijft dat dit pas zo laat is onderkend. Maar het maakt de oproep tot zelfreflectie van Lodewijk Asscher bij de aankondiging van zijn terugtreden als lijsttrekker van de PvdA wel heel begrijpelijk.

Verborgen digitaal onrust stoken in het buitenland, graag meer transparantie!

Regelmatig lezen we over Russische pogingen om via social media onrust te zaaien in het Westen. Om verkiezingen te beïnvloeden bijvoorbeeld. Recent verscheen een Amerikaans rapport waarin werd gesteld dat niet alleen de Russen zich digitaal met de Amerikaanse verkiezingen bemoeiden, maar ook de Chinezen, en nog diverse andere landen. Al die acties worden ontkend. Dat is toch een verschil tussen de fysieke wereld en de digitale wereld. Dat er beïnvloedingspogingen worden ondernomen via de media als kranten, radio en televisie is algemeen bekend. Ik heb daar eerder over geschreven (Hoe bestrijden we buitenlandse onruststokers, 2017), en daarbij ook gerefereerd aan de honderden miljoenen die het Westen spendeert via TV zenders als “Current Time” en “Deutsche Welle”, tegenover bijvoorbeeld een vermoedelijk nog aanzienlijk groter Russisch bedrag.

Maar we praten dus nu over meer stiekeme acties, via versluierde organisaties die zich op beïnvloeding van bevolkingen richten via de hedendaagse digitale mogelijkheden. De Russische overheid kan alles ontkennen, maar geloofwaardig is dat geenszins. Waar het mij nu om gaat is dat ik me niet goed kan voorstellen dat het Westen daar niets tegenover zet. Daar lezen we niets over. Maar het zou toch niet uit te leggen zijn dat we Poetin, of Xi Jinping, rustig laten stoken in onze landen zonder enige vorm van represaille? Dat we er niets over lezen is niet zo raar. Een overheid gaat natuurlijk niet een versluierde digitale campagne openbaren. Niemand vraagt er ook naar. Maar stel nu dat Westerse landen dat soort campagnes wel uitvoeren, met vergelijkbare digitale bots als Rusland en China inzetten, dan krijgen we wel een heel onevenwichtig beeld voorgeschoteld. En dat lijkt me wel een democratisch dilemma. Doen we niets, dan is dat raar, doen we wel iets, dan weten we het niet, dan wordt het ook niet democratisch gelegitimeerd, hebben we geen idee welke spelregels worden gehanteerd. Ik vind dat onbevredigend. Je zou toch wel graag een debat willen over wat we wel en niet acceptabel vinden in onze versluierde digitale relaties met andere landen. Wat doet Nederland, wat doet de EU, wat doet de VS? Het ministerie van Defensie heeft een speciale unit voor cyberaangelegenheden, het Defensie Cyber Commando. Volgens de Defensie website voert dit Commando ook offensieve acties uit. Maar welke dat zijn en wat de bijbehorende regels zijn is nooit geopenbaard, voor zover ik kan nagaan.  Dat transparantie nodig kan zijn bleek recent ook uit de activiteiten van het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) van het ministerie van Defensie, dat zonder mandaat op grote schaal inlichtingen verzamelde over maatschappelijke groeperingen als ‘Viruswaarheid’ of de ‘gele hesjes’.

We zien hier een fenomeen dat veel vaker voorkomt in de vergelijking tussen de ouderwetse fysieke wereld en de hedendaagse digitale wereld. In onze fysieke wereld is bijna elk gedrag gereguleerd.   Voor de digitale wereld zijn te weinig regels, en gebeurt er heel veel wat volstrekt onzichtbaar is. Grote Amerikaanse Big Tech bedrijven die zo veel mogelijk persoonlijke data opzuigen, bijvoorbeeld. Of extremistische individuen of groepen die websites en social media inzetten voor hun manipulatieve doeleinden. Het wordt tijd dat we de digitale wereld als een normaal onderdeel van onze leefwereld gaan beschouwen en dat daar regels bij horen die we allang hebben opgesteld voor onze klassieke fysieke wereld. Ook als het om een vorm van digitale oorlog gaat.

We verliezen kapitalen, maar beseffen het niet!

Ons economisch denken is gericht op kasstromen. Op de kapitaalvoorraden die de economie mogelijk maken bestaat weinig zicht. Dat besef begint door te dringen. Steeds meer economen pleiten voor economische analyses die zich richten op het begrip ‘brede welvaart’ in plaats van het kasstromen-begrip Bruto Binnenlands Product.  In de analyses van de ‘brede welvaart’ staat het denken in termen van economisch, natuurlijk, menselijk en sociaal kapitaal wel centraal. Maar dat is meer theorie dan praktijk, want wat de waarde van die kapitaalgrootheden is weten we niet of maar heel gebrekkig. Dat leidt tot economisch beleid dat soms meer schade dan goed doet.

Een voorbeeld. De laatste maanden verschijnen er veel rapporten over de afname van de biodiversiteit. Die afname is in strijd met internationale beleidsvoornemens om juist de biodiversiteit te verdedigen. Die verslechterende biodiversiteit betekent een afbrokkeling van allerlei biologische ecosystemen, en dat leidt weer tot een daling van zogenoemde ecosysteemdiensten. En dat heeft grote economische impact. Diverse internationale instituten ramen de jaarlijkse schade aan de kapitaalvoorraad natuur, die de bron is van alle ecosysteemdiensten op een bedrag in de duizenden miljarden dollars. Een ander voorbeeld: in Nederland is in diverse regio’s de grondwaterstand naar beneden gebracht om de boeren ter wille te zijn. Dat heeft geleid tot bodemdaling, verzakkende huizen, en een noodzaak tot herstel van funderingen die totaal misschien wel 80 miljard euro gaat kosten. Dat hadden de waterschappen niet voorzien…

De focus vanuit de brede welvaart op de verschillende kapitaalsoorten is dus geheel terecht. Hoe meer we er kwantitatief over te weten kunnen komen hoe beter het is. Hoe meer we het een plek kunnen geven in de beleidsvorming ook. Het geeft een heel ander beeld op het te voeren klimaatbeleid, het landbouwbeleid, het onderwijsbeleid, en meer. Impact assessments van voorgenomen beleid kunnen daarbij helpen. Op de Artikelenpagina werk ik een en ander nog wat verder uit.

KLM is geen systeembank

Ik word regelmatig gevraagd of er vergelijkingen te maken zijn tussen het redden van de banken tijdens de kredietcrisis van 2008/2009 en het steunen van bedrijven en organisaties tijdens de coronapandemie. Dat is een ingewikkelde vraag. In 2008 hadden wij een helder afwegingskader: systeembanken moesten gered worden, niet-systeembanken mochten omvallen. in de huidige crisis komen bedrijven in gevaar die een heel ander karakter hebben met ook een heel andere impact op de Nederlandse economie. Air France/KLM is zo’n bedrijf. Maar er zijn er veel meer. Denk aan de culturele sector. Welk afwegingskader hanteer je dan? Het lijkt me belangrijk om daar helder over te zijn om willekeur te vermijden. Op de artikelenpagina werk ik de vooral de afwegingen van tijdens de kredietcrisis wat verder uit.

De tweede golf van de Coronacrisis is die van de arbeidsmarkt

De Nederlandse samenleving heeft de eerste golf van de Coronacrisis doorstaan. Eenvoudig was het niet. De zorg werd overspoeld met ingewikkelde patiënten. De IC capaciteit moest in noodtempo worden uitgebreid en tekorten dreigden. Het zorgpersoneel is (te) zwaar belast en is nog aan het uithijgen. De verpleegtehuizen hebben een grote sterfte onder hun bewoners niet kunnen voorkomen. Inmiddels zijn de besmettingsgetallen fors gedaald en begint de samenleving meer en meer uit te stralen dat het wel genoeg geweest is allemaal, en dat we weer gewoon willen kunnen doen. Maar dat kan nog niet. Het virus is de wereld nog niet uit, in tegendeel, het aantal besmettingen neemt nog hand over hand toe, vooral op het Zuidelijk halfrond, maar ook in Noord Amerika. We moeten dus alert blijven, en ons blijven houden aan een aantal sociale beperkingen. Waarschijnlijk tot een werkzaam vaccin gevonden is en in voldoende mate is verspreid. De economie zal vooralsnog blijven hangen op een 90% economie.

Onvermijdelijk komt er nu een tweede golf op ons af, die van massale werkloosheid. Dat begint bij de jongeren. Veel schoolverlaters  zullen na de zomer geen werk kunnen vinden. Dat de jeugdwerkloosheid oploopt tot rond de 20% is niet onwaarschijnlijk. Veel (flex)werkers profiteren nu nog van de steunmaatregelen die het kabinet heeft genomen om baanbehoud te borgen. Maar de steunpakketten kunnen niet oneindig doorgaan. Ook het CPB verwacht dat dit najaar bedrijven personeel zullen moeten laten gaan om te kunnen overleven. Faillissementen zullen stijgen in aantal. Ook vast personeel moet vrezen voor hun baan. Kwetsbare mensen met een beperking worden weer in een uitkering geduwd. Als de minder gunstige scenario’s van het CPB bewaarheid worden stijgt de werkloosheid tot boven de 10%, terwijl veel mensen zich dan al zonder hoop van de arbeidsmarkt hebben teruggetrokken en de arbeidsmigranten naar hun thuisland zijn teruggekeerd. Het is onvermijdelijk. In de recessie waarin we zijn beland heeft het weinig zin om mensen langdurig vast te houden in een baan als er geen werk is. Voor sommige banen zal het ook heel lang duren voordat dat oude werk er weer is. Daar kan beter niemand op wachten.

Het klinkt allemaal heel somber, en leuk is het ook niet. Het is wel belangrijk te beseffen dat dit op ons afkomt. En dat het onverstandig is om thuis op de bank te gaan wachten tot het werk dat je deed weer terugkomt, of tot de economie weer zo gegroeid is dat er vanzelf weer nieuwe banen komen. Het is ook verstandig om vooruit te kijken. Na de recessie komt herstel, en in dat herstel komen de problemen van de Nederlandse arbeidsmarkt weer even hard terug. Een lage arbeidsproductiviteit, een vaardighedenniveau dat niet aansluit bij het digitale tijdperk, schaarste in veel sectoren waar de groei vandaan zou moeten komen. En dit alles betekent dat we vanaf nu heel hard aan de slag moeten met een superactief arbeidsmarktbeleid. Dat lijkt een beetje op de eerste Coronagolf. Op zoek naar capaciteit om de golf te kunnen beheersen en af te vlakken. In dit geval zijn er heel veel mensen nodig die de begeleiding kunnen doen van de jongeren die van school afkomen en aan het werk zouden willen, van werknemers die in de ww dreigen te komen, van flexwerkers en zzp’ers die zonder werk komen en al snel de bijstand in dreigen te schieten. Al die mensen moet het perspectief geboden worden dat ze welkom zijn op de arbeidsmarkt, maar nu nog even niet of niet op de plek die ze zelf hadden bedacht. Dat is voor hun zelf belangrijk, maar dat is vooral voor onze economie belangrijk. Die moet deze tweede golf ook doorstaan op een zo goed mogelijke manier. Die moet nu klaargemaakt worden voor de toekomst na de coronarecessie. Op microniveau weten we dat bedrijven die tijdens een recessie doorgaan met investeren na de recessie het succesvolst zijn. Op macroniveau geldt dat niet anders. We moeten dus juist nu veel in mensen investeren.  In mensen met veel capaciteiten, maar ook in mensen met minder capaciteiten, om een inclusieve samenleving te borgen. Sommige mensen kunnen begeleid worden naar een andere baan, van de horeca bijvoorbeeld naar de zorg. Voor mensen met een beperking moeten banen gemaakt worden. Anderen moeten vooral een scholingstraject in, extra geschoold, omgeschoold of bijgeschoold. Soms in een leslokaal, maar vaak juist in een praktijkleersituatie.

Wat voor mensen zijn ervoor nodig om dit allemaal in goede banen te leiden? Ik denk alle mensen met ervaring met re-integratie bij gemeenten en UWV die maar beschikbaar zijn . En dat is lang niet genoeg. Dus ook alle werkbegeleiders van de uitzendbureaus die maar beschikbaar zijn. En heel veel docenten en praktijkleraren. Er is ook geld nodig. Re-integratiemiddelen bij gemeenten, die al jaren op een te laag niveau liggen. Idem bij het UWV, waar een aantal jaren geleden heel veel is weggesneden. Een derde noodpakket dat zich richt op scholing is essentieel. Scholingsvouchers kunnen daarbij helpen. Daarmee wordt structureel goed gemaakt dat Nederland veel te weinig inzet pleegt op Leven Lang Leren. Menskracht en geld ook effectief bundelen, en niet iedereen in zijn eigen zuil of koker een eigen wieltje laten uitvinden. Ik benoem het staccato, maar de actie die benoemd wordt is immens. Dat lijkt op de enorme inspanning die de zorgsector moest leveren tijdens de eerste golf. Die golf zag bijna niemand aankomen. Dat kunnen we van de tweede golf niet zeggen. Als we morgen beginnen met de voorbereiding, hebben we daar jarenlang enorm plezier van. En hebben we de samenleving gered van wanhoop en veel ellende, en de Nederlandse economie kracht gegeven voor een voorspoedig herstel.

Zorgvuldig kiezen in het ruimtelijk domein

Het ruimtelijk beleid staat in Nederland weer helemaal op de agenda, nadat het er decennia lang van af was gevallen. De stikstof- en natuurcrisis, de woningbouwcrisis, de klimaatcrisis: drie urgente problemen hebben laten zien dat we het  fysieke en ruimtelijke domein schromelijk hebben verwaarloosd.  Ze laten ook zien dat er op korte termijn fundamentele keuzes gemaakt moeten worden. De denktank DenkWerk, waar ik deel van uit maak, heeft in het rapport `Klein land, grote keuzes` aangetoond hoe schaars de Nederlandse ruimte is als we kijken naar de huidige ambities in het fysieke domein. Schaarste vraagt om heldere keuzes. Het DenkWerk rapport was een steen in de vijver, en dan is het altijd interessant om te kijken welke rimpelingen die steen oproept. Dan vallen een paar dingen op: de verkokering, de emoties en de schaarse kennis. Maar rimpelingen hebben hun toppen en hun dalen, er is door velen heel positief op het rapport gereageerd.

Allereerst de verkokering. Bijna geen enkele reactie ging in op het centrale thema van het DenkWerk rapport, namelijk dat er een integrale afweging moet komen tussen de ambities op het gebied van wonen, duurzame energie, mobiliteit, landschap, natuur en de economie, waaronder vooral de landbouw. En dat die afweging nu gemaakt moet worden.  Uitzondering daarop vormt de NOVI brief van 23 april jl. van de minister van BZK, die wel nadrukkelijk de integraliteit opzoekt, maar hem in het gepresenteerde tijdschema ook meteen weer demonteert. Er komen volgens deze brief in de tijd opeenvolgende trajecten voor wonen (zomer 2020), het landelijk gebied (eind 2020 een concept) en de energiestrategie (eind 2021 een concept).  Daar zou je een prioritering in kunnen lezen dat ruimte voor wonen boven ruimte voor zon en wind gaat, maar dat is geloof ik niet de bedoeling. Andere reacties op DenkWerk waren erg sectoraal gericht. Elke sector heeft in Nederland duidelijk zijn eigen wereldje, en dat zie je terug in de reacties. Vooral de woonsector was erg vocaal.  Het thema dat zon en wind heel veel ruimte kosten werd nauwelijks opgepakt. Het woonthema dus wel. Over binnenstedelijk bouwen versus bouwen in het landelijk gebied, bijvoorbeeld. Met veel emotie. DenkWerk werd nostalgie verweten, of heulen met de projectontwikkelaars, er werd met afschuw gerefereerd aan de ”ideologie” van de Vinex wijken, en schande gesproken van de mogelijke inbreuk op het Groene Hart. Naar mijn indruk werden vaak standpunten verdedigd vanuit demografische beelden van tien, twintig jaar geleden, die niet de verwachte groei laten zien die in de meest recente cijfers van het CBS zit, en los van de andere ruimtevragers van de huidige tijd. Dat laatste raakt aan het thema schaarse kennis. De integraliteit van het fysieke en ruimtelijk domein is zo groot dat het moeilijk is voldoende kennis naast elkaar te leggen om de benodigde afweging te kunnen maken. Niet zelden leidt het gebrek aan integrale kennis tot pleidooien voor een partiële oplossing van een onderdeel van het ruimtelijke of energievraagstuk. Gelukkig hebben we daar een Planbureau voor de Leefomgeving voor, die veel mooie en toegankelijke analyses publiceert. Maar zelfs het PBL slaat de plank nog wel eens mis. Op de Artikelenpagina ga ik in op de notitie “Binnenstedelijke appartementen of suburbane eengezinswoningen?” waarmee PBL medewerkers reageren op het DenkWerk rapport, met een ondeugdelijke statistische analyse en daarmee met ondeugdelijke conclusies. Zo wordt het kennisdebat niet verder geholpen.

Het is dus moeilijk en nodig. De sectorale werelden bij elkaar brengen, kennis vergaren, delen en vooral transparant maken, en zorgvuldig kiezen. Keuzes maken betekent ook pijn uitdelen. Emoties zijn onvermijdelijk. Bijvoorbeeld zal de landbouwsector qua ruimtelijk beslag een stap terug moeten doen. Dat is niet fijn, maar het is belangrijk daar eerlijk over te zijn en al zo vroeg mogelijk duidelijk te maken dat die pijn er aan komt.

Een tussenbalans van de pandemie

We zijn in een nieuwe fase van de coronapandemie beland. De exponentiële groei van de besmettingen is gestopt, de dreiging van een overbelasting van de zorg is verminderd. we hebben veel cijfers en de modellen zijn op basis van alle ervaringen aangescherpt. We weten dat er nog maar weinig mensen besmet zijn, we weten ook dat de sterftekansen door corona voor jongeren beperkt zijn, maar ook dat onze lockdown de reproductiefactor R niet ver onder de 1 heeft gebracht, zodat de exponentiële groei van de besmettingen op de loer blijft liggen. Wat kunnen we met deze kennis? Ik denk dat we van de kleine individuele risico’s gebruik moeten maken om de lockdown maatschappelijk draaglijker te maken. Micro ruimte gebruiken om maatschappelijk een macro effect te bereiken. Bijvoorbeeld met het hervatten van de voetbal eredivisie, zonder publiek. Voor de spelers niet een heel groot risico, voor de maatschappij weer iets om massaal naar uit te kijken. De R hoeft er niet door omhoog te gaan. Zo is er meer om rekening mee te houden en om te verzinnen: nuttig om een tussenbalans op te maken. Op de Artikelenpagina werk ik dit thema verder uit.

Nee zeggen tegen, of nadenken over eurobonds

Nederland is tegen eurobonds. Dat heeft onze minister van Financiën zijn Europese collega’s duidelijk laten weten. Maar daarmee is de discussie niet beslecht. Onder andere via de Europese Commissie worden er al financiële middelen voor de lidstaten gezamenlijk verworven, dat lijkt op eurobonds, en de zuidelijke lidstaten blijven hameren op de noodzaak tot de ontwikkeling van het instrument eurobonds. Eurobonds zijn staatsobligaties die door de eurolanden gezamenlijk worden uitgegeven en gegarandeerd, zodat de rente op de obligaties laag kan zijn, en gebruikt kunnen worden voor de financiering van de staatsschuld van die lidstaten die vanwege wantrouwen in de financiële markten zelf tegen hoge rentes zouden moeten lenen.

Nu heb ikzelf in 2014 in het boek “Het Crisisdiner” een pleidooi gehouden voor eurobonds, als een structurele versterking van de Economische en Monetaire Unie. Dus is het logisch dat ik denk dat het verstandig is om na te denken over de vraag of en hoe eurobonds van nut zouden kunnen zijn binnen de eurozone. Mijn redenering en mijn voorstel waren aldus.

Overheden horen de hoeder te zijn van monetaire stabiliteit en ten alle tijden het vertrouwen te kunnen borgen dat het geldstelsel zal blijven functioneren, onder andere door zelf nooit failliet te gaan of de eigen schuld niet te kunnen financieren. We zagen in de eurocrisis aan het begin van de jaren 10 van deze eeuw dat er twijfel ontstond over dit hoederschap. Financiële markten vertaalden die twijfel in torenhoge rentetarieven voor staatsleningen van Zuid-Europese landen. De overheden werden daardoor in plaats van hoeder van het monetaire systeem speelbal van de financiële sector. Om dat fenomeen uit het systeem te halen deed ik het voorstel voor de introductie van eurobonds, met daarin twee belangrijke elementen. Het eerste element was dat landen alleen hun bestaande schuld via eurobonds zouden kunnen herfinancieren. Nieuwe schulden zouden gewoon op de kapitaalmarkt gedekt moeten worden. Met deze regel wordt voorkomen dat de herfinanciering onbetaalbaar wordt door torenhoge marktrentes, maar dat er ook marktdiscipline blijft gehandhaafd op het aangaan van nieuwe schulden. Het tweede element betrof de regel dat de Europese  instantie die de eurobonds zou uitgeven deze zou doorsluizen naar de lidstaten met gedifferentieerde rentetarieven. Bijvoorbeeld met een opslag van een stevig aantal basispunten die afhankelijk is van de mate waarin de staatsschuld het EMU criterium van 60% overschrijdt. Ook hierdoor zou er een prikkel blijven bestaan om de staatsschuld niet onhoudbaar te laten groeien, maar de prikkel zou beheersbaar zijn en niet onmogelijk zwaar worden gemaakt door paniek of speculatie in de financiële sector. Met de opbrengsten van die renteopslag zou de uitgevende instantie ook een kapitaalbuffer kunnen opbouwen als extra waarborg van financiële soliditeit. Nederland zou samen met de andere eurolanden garant moeten staan voor de eurobonds, maar zou er zelf geen kosten voor hoeven te maken.

In het huidige tijdsgewricht van de coronapandemie is het logisch dat de eerste regel –alleen herfinanciering- enigszins wordt opgerekt. Alle Europese overheden zullen immers onvermijdelijk hun schulden zien oplopen. Maar dat kan zowel in tijd als in volume nauwkeurig worden begrensd. Ik denk nog steeds dat zo’n eurobond-systeem een nuttige toevoeging aan de stabiliteit van het EMU bouwwerk zou zijn. En die stabiliteit is in ieders belang. Misschien kan het nog slimmer en steviger. Daarom zou ik zeggen: vooral goed nadenken over eurobonds.

Het coronavirus bestrijden of de economie redden?

Nu de ramingen binnendruppelen over de gevolgen van de coronapandemie voor de economie beginnen ook steeds meer economen zich af te vragen of we niet teveel aandacht aan de gezondheid van mensen besteden en te weinig aan het behoud van onze economie. Heel bot gezegd: als er vooral zieke 80plussers aan het coronavirus doodgaan, hoeveel miljoen per mens is ons dat waard? Ook Frank Kalshoven pleit in de Volkskrant van 28 maart voor een afweging tussen gezondheid en economie. Kalshoven merkt daarbij wel op dat zo’n afweging niet voor gevoelige zielen is. Zo’n niet gevoelige ziel lijkt me de president van de VS, Donald Trump. Hij wil ook dat de Amerikanen na Pasen weer gewoon aan het werk gaan.  Wat de voorstanders van zo’n afweging denk ik onderschatten is het exponentiële karakter van de pandemie. Wat daarbij ook niet helpt is dat bijna niemand prognosecijfers durft te laten zien, en erg vasthoudt aan gerealiseerde cijfers tot nu toe. Het RIVM bijvoorbeeld heeft natuurlijk wel cijfers met verwachtingen voor de komende weken, maar die worden blijkbaar alleen vertrouwelijk gedeeld aan openbaar bestuur en zorg, om paniek te voorkomen. Van een exponentiële kromme is het verleden echt  een stuk geruststellender dan de toekomst.

Om Kalshoven en anderen een beetje gevoel te geven voor de denkbare maatschappelijke acceptatie van zo’n afweging tussen zorg en economie toch maar wat berekeningen over de komende weken. Laten we eens beginnen met de ontwikkelingen in de VS, en ons concentreren op het meest harde getal in de pandemie, het dagelijks aantal sterfgevallen. Het aantal gemeten besmettingen is erg onbetrouwbaar, omdat er maar weinig getest wordt in de VS. Net als in Nederland, trouwens. Het aantal doden maakt ook de grootste maatschappelijke impact, denk ik. De VS zitten op dit moment op ongeveer 400 sterfgevallen per dag. De VS hebben ongeveer de kortste  verdubbelingstijd qua besmetting van alle landen, van ongeveer drie dagen. De komende weken zal die verdubbelingstijd voor sterfgevallen zich nog niet heel erg aanpassen, want die is immers gerelateerd aan nieuwe besmettingen van een paar weken geleden. Voorzichtig houden we een verdubbeling per vier dagen aan. Dan telt de VS de dag voor Pasen ongeveer 5000 nieuwe sterfgevallen, en twee dagen na Pasen zijn dat er 10.000. Per dag! En nog stijl oplopend. En een compleet overbevraagd zorgsysteem, zodat veel mensen die een intensive care behandeling nodig hebben of bepaalde medicatie die niet kunnen krijgen. Ik denk niet dat Trump die dagen erg succesvol zal zijn in een oproep aan het Amerikaanse volk om weer gewoon aan het werk te gaan.

Hoe liggen die cijfers voor Nederland? Wij zitten ook nog met een situatie van een stijging van alle Coronagerelateerde cijfers van ongeveer 20% per dag. Dat is een verdubbeling per vier dagen. Het RIVM hoopte recent dat we die verdubbeling inmiddels tot staan gebracht hebben, wat zou betekenen dat we over een paar weken een stabilisatie van het aantal doden per dag tegemoet kunnen zien. Maar wel een stabilisatie op het niveau dat we dan bereikt hebben. Dus als we kijken naar het aantal dagelijkse sterfgevallen, dat 26 maart jl.  op 80 lag, zitten we over twee weken op een stabilisatie van mogelijk tussen de 500 en 1000 sterfgevallen per dag. Kan het cijfer daarna ook gaan dalen? Dat is natuurlijk wel de hoop, maar we zien in nog geen enkel Westers land tekenen dat de besmettingsratio R tot aanzienlijk onder de 1 gebracht wordt. Ik hoop heel erg dat het RIVM gelijk krijgt ten aanzien van de stabilisatie. Want als de verdubbeling per vier dagen vanaf nu nog vier weken zou doorzetten, zitten we eind april in Nederland op 10.000 sterfgevallen per dag. Dan is ook de gezondheidszorg in Nederland totaal kapot en krijgen velen niet de behandeling die hen van de dood zou kunnen redden. Dat is geen getal voor gevoelige zielen. Dat is een nationale ramp, die door iedereen als ramp beleefd zal worden. Over een paar weken kent iedereen wel iemand die aan het virus is overleden. Zo’n ramp laat geen ruimte voor een versoepeling van het social distancing beleid ten faveure van de economie, lijkt mij.